afb. A.F.A.M. Wetzer, 10 juli 2007
C. Peeters, 'De Sint Janskathedraal 's-Hertogenbosch' (1985) 249, 279
|
Op de hoofden na waren de figuren van dit zwikreliëf vóór de restauratie van 1911 nog redelijk goed bewaard gebleven (z26). Links is een staande man te zien, niet op een console staand, maar op het lijf van een hond of monster, met zijn kop omhoog gericht tussen de benen van de man. De man draagt elegante puntschoenen, strakke hozen en een met knopen afgezette lijfrok, reeksen kleine knoopjes onder de mouwen. De lijfrok wordt omgord door een met geometrische motieven versierde, geschakelde gordel, waaraan een klotendolk hangt. In de linker hand houdt de man onder de kin een driesnarig strijkinstrument tegen de borst. Dit instrument, waarvan de hals is afgebroken, was versierd met kleine rozetten. Ook de band waaraan het strijkinstrument aan de rechter schouder hing, was bezet met rozetten. Met de rechter hand houdt de man een strijkstok vast waarmee hij het instrument bespeelt. Vanaf de schouders is het beeldhouwwerk vrijwel verdwenen, waar in een latere periode door middel van stucwerk is geprobeerd om een nieuw hoofd te creëren. Na de verwijdering van het stucwerk is de afdruk van het authentieke hoofd zichtbaar geworden, voorzien van enige restanten van krullende haarlokken. De rechter figuur is eveneens een man die ten voeten uit staat op een rotsje. Daaronder bevindt zich een console waarop een zittende man met lange baard, kaproen en boek (een profeet?) is uitgebeeld. De grote figuur draagt puntschoenen met riempjes op de wreef, nauwe hozen en een met knopen afgezette lijfrok. De lijfrok heeft wijde, openhangende mouwen en over de schouders hangt een halsdoek die op de borst bijeen wordt gehouden door een grote knoop of een medaillon. Om de heupen draagt de man een vergelijkbare gordel als bij de linker figuur, ook weer met een klotendolk eraan. Voor de borst houdt de man met beide handen een snaarinstrument vast; met de ene hand de hals bespelend en met de andere de snaren tokkelend. Boven de versierde kraag is het beeldhouwwerk verloren gegaan en vervangen door stucwerk, dat inmiddels ook weer grotendeels is verweerd. Wel zijn naast het vervangende hoofd de authentieke resten zichtbaar van wijd krullend haar. Tussen de blokken waaruit de reliëfs zijn samengesteld, is een spievormige opvulling van tufsteenblokken zichtbaar; blijkbaar zijn de blokken bij de bevestiging niet helemaal passend aangeleverd. De gekunstelde verklaring voor deze zwikvoorstelling wordt door Smits wederom gezocht in de ‘antithese’, in de tegenstelling tussen goed en kwaad.95 Mosmans verwerpt de duiding van Smits en ziet in 1931 twee speellieden, terwijl hij in 1935 “twee jongelieden in goedverzorgde dracht, mogelijk zonen uit Bossche families (-)” ontwaart.96 Het reliëf werd bij de restauratie van 1911 geheel vervangen door een aangevulde kopie in Franse kalksteen. Enkele oorspronkelijke fragmenten van de figuren zijn behouden en kregen een plek in de bouwloods.97 Ook de rechter kraagsteen met de oude man met kaproen, lezend in een boek, is bewaard gebleven.98 Op de foto die voorafgaand aan de restauratie is gemaakt, is te zien dat de hoofden van de figuren geheel verwijderd zijn en het gat tijdelijk is opgevuld met baksteen metselwerk. | 182 |
|
Waarschijnlijk is dit gebeurd bij het herstellen van het omliggend werk, in 1909-1910. Er bestaat echter nog een vroegere foto van het beeldhouwwerk, waarop een aantal opmerkelijke details zichtbaar is. Het is duidelijk waarneembaar dat de hoofden van de twee figuren al eerder waren verdwenen en waren ‘aangevuld’ door middel van brokken natuursteen en kalk. Bij de rechter figuur is duidelijk te zien dat geprobeerd is de trekken van een gezicht na te bootsen. Opvallend is ook dat bij de linker figuur boven het hoofd in de wimberglijst een vreemd, uitspringend blok zit dat daar niet thuis hoort. Dit is een verklaring voor het oorspronkelijke restauratievoorstel van Hezenmans, waarbij de linker man een vreemde muts kreeg die buiten de omlijsting van de wimberg uitsteekt.99 Hezenmans ontwierp ook heel andere hoofden dan uiteindelijk zijn gemaakt. | 183 |
| Noten | |
| 95. | Smits 1907, 163. |
| 96. | Mosmans 1931, 289-291. Mosmans 1935, 151. |
| 97. | Koldeweij 1989, 101 en Koldeweij 2005, 325. |
| 98. | Koldeweij 1989, 106-107. Bouwloods i-46. |
| 99. | Rackham 2003, 88, afb. 87. |
Ronald Glaudemans, De Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : Bouwgeschiedenis en bouwsculptuur 1250-1550 (2017) 182-183
|
De snarentokkelaar ter rechter zingt een geestelijk lied, door de kloosterlingen destijds geregeld vervaardigd. Den anderen vedelspeler belaagt een monster met opengesperden muil. Beide muzikanten dragen echter dolken aan den bandelier om den bioozen geest ('t gedrocht) onschadelijk te maken. Dr Smits ziet de „antithese” dus tusschen: enerzijds twee goede muzikanten, tegen | 289 |
|
anderzijds één gedrocht, dat zich aan het been van één der muzikanten vastgrijpt. Hij laat de ponjaarden, die eenvoudig tot de algemeene gesoigneerde dracht behooren, de groote strijdmiddelen hierbij zijn. Mij dunkt dat men méér het contrast tusschen goed en kwaad zou voelen en er méér sprake van uitgebeelde antithese zou zijn, als men deze speelluijden de rol toebedeelt van vertolkers der veredelende en der verdervende (instrumentale en vocale) muziek. De ter rechter zijde geplaatste, die de oudere schijnt en een gezette figuur is, bespeelt een strijk-instrument, waarvan de bandelier hem over de schouder hangt en dat hij met de kin steunt. Hij kan niet gezongen hebben; dat is moeilijk bij de juiste houding. Als de draak met nerveuzen trek om de mondhoek, die 's musicijns been vastgrijpt, het slechte lied zou verbeelden, kan het „slechte” niet op gezongen woorden slaan, maar moet het wijzen op, en waarschuwen tegen een verboden gestreken melodie. De andere muzikant, die tenger lijkt en zwierig gekleed is, met schoudermantel en lange afhangende mouwen, speelt met een pinnetje of plectrum op een tokkel-instrument, (kenbaar ook aan de dubbele snaren), dat tot begeleiding van den zang dient. Hij zal dan een goed lied gezongen hebben, door den kloosterling, die naar zijn gerimpeld voorhoofd te oordeelen, zelf wel wat opvroolijking noodig had, gemaakt. Ik werp de mogelijkheid van deze, wat anders geformuleerde, antithese op, maar aanvaard ze niet, zonder meer. (afb. 190) | 290 |
Jan Mosmans, 'De St Janskerk te 's-Hertogenbosch' (1931) 288-290
|
Voor frontaal B en C werd men geïnspireerd door het feit, dat men van deze hoogte neerzag op juist die afgesloten smalle strook gronds van het Sint Janskerkhof, waar behalve gildevergaderingen ook vermakelijkheden werden gehouden. En zoo geeft eerstens frontaal B een beeld van de toenmalige (amateur)-muziek. Twee jongelieden in goedverzorgde dracht, mogelijk zonen uit Bossche families, een vocalist met een tokkel-instrument en een instrumentalist met een strijkinstrument. Verder een tekstdichter (monnik) als piedestal, en tusschen de beenen van den vioolspeler, misschien als 'note gaie', een hond of daarmee gelijk te stellen dier, dat bij strijkmuziek gewoon is erbarmelijk mee te huilen. (afb. B) | 151 |
Jan Mosmans, ''s-Hertogenbosch 1185-1935' (1935) 139-156
| 1931 |
Jan MosmansFrontalen van het priester-choor (No. 3)De St. Janskerk te 's-Hertogenbosch (1931) 288-289, 291 |
|
| 2005 |
Jos Koldeweij73-77 : Bouwsculptuur van de Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : 73 Vedelaar en luitspelerDe gebroeders Van Limburg (2005) 325 |
Ronald Glaudemans, Het hoogkoor : De wimbergreliëfs (2010) 19-23
Ronald Glaudemans, De Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : Bouwgeschiedenis en bouwsculptuur 1250-1550 (2017) 182-183
Ronald Glaudemans, Sint-Janskathedraal : Bouwhistorisch onderzoek 1999-2008 (2010) 100-101
C. Peeters, De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch (1985) 249, 279
C.F.X. Smits, De Kathedraal van 's Hertogenbosch (1907) 163, plaat XII